Rond 1930 verschenen door heel Europa een nieuw soort treinen: motorwagens op vloeibare brandstof, bestaand uit één rijtuig met een open interieur waarin ook de bestuurder zat. De Duitse Schienenbus leek wel een autobus die op de rails was gezet. In Italiē was het een autofabrikant die dit concept naar een hoger plan tilde. De automotrici van Fiat waren modern, efficiënt en fraai vormgegeven.
De Littorina kan gezien worden als een coproductie van Mussolini en Fiat-baas Agnelli. Het nieuwe treintype hielp bij de realisatie van Mussolini's politieke doelen en droeg trots het symbool van zijn fascistische partij op de neus. Agnelli kon er zijn spoorweg-ambities voor Fiat mee verwezenlijken — tot in Afrika toe.
door Arjan den Boer
Mussolini liet de treinen op tijd rijden, zo luidt het cliché. Herstel en verbetering van de spoorwegen waren echter al in gang gezet voordat Mussolini in 1922 aan de macht kwam. Wel hechtte hij groot belang aan de spoorwegen en investeerde er veel in. De Ferrovie dello Stato, opgericht in 1905, werden verder gecentraliseerd. Toch bleven er nog veel private regionale lijnen over.
In de jaren 20 had de verbinding tussen de grote steden prioriteit, zoals de link tussen machtscentrum Rome en Noord-Italië, de economische motor. In de jaren 30 volgden de regionale spoorwegen. Fiat-motorwagens waren hiervoor een efficiënt middel, dat ook als boegbeeld van Italiaanse innovatie fungeerde.
Oud-journalist Benito Mussolini stichtte in 1919 de fascistische partij, vooral gesteund door werkloze veteranen. Door de politieke chaos van 1922 kon hij een regering vormen. Il Duce ontmantelde stapsgewijs de democratie. Hij wilde van Italië een grootmacht maken en de nationale industrie was daarbij van groot belang.
In 1939 sloot Mussolini een pact met Hitler. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij afgezet, vervolgens ingezet als Duitse marionet en tot slot in 1945 doodgeschoten.
De oprichter en grote baas van Fiat, een van de grootse Italiaanse werkgevers, was een machtig man. In 1923 werd Agnelli senator. Hij had goede banden met Mussolini maar was geen overtuigd fascist. Hij overleed voordat hij zich hiervoor goed en wel kon verantwoorden.
Autofabrikant Fiat bouwde sinds 1906 al trams en richtte zich vanaf 1917 ook op de spoorwegen. Fiat maakte diesellocomotieven en later ook elektrische treinstellen. Fiat experimenteerde al in de jaren 20 met motorwagens op diesel, wat in de jaren 30 resulteerde in de Littorina.
Fiat Ferroviaria is in 2000 overgenomen door de Franse concurrent Alstom.
In 1931 bouwde Fiat de eerste motorwagen op benzine. De doorbraak kwam een jaar later met de ALb 48: Automotrice Leggera benzina (lichte motorwagen op benzine) met 48 zitplaatsen. Die capaciteit was opmerkelijk voor z'n 15 meter lengte, net als de topsnelheid van 110 km/u. Ook het design was revolutionair.
De licht gestroomlijnde neus kreeg een grille die aan Fiat-auto's deed denken. Het interieur bood comfortabele leren banken, verwarming en een bijna panoramisch zicht. De ALb was dé economische en comfortabele vervanger voor stoomtractie op regionale spoorlijnen en rond de steden waar het aantal forensen sterk toenam.
In 1932 bracht de nieuwe benzine-motorwagen Mussolini, Fiat-baas Agnelli en andere genodigden naar Littoria. De naam van deze geheel nieuw gebouwde stad was gebaseerd op een oud Romeins symbool dat de fascisten zich hadden toegeëigend. Een journalist van Mussolini's krant vernoemde de nieuwe trein naar deze stad: Littorina.
Agnelli was gecharmeerd van deze ietwat fascistoïde benaming en nam hem over. Alle Fiat-motorwagens uit de jaren 30 heetten voortaan Littorina. De naam werd niet alleen in promotiemateriaal gebruikt maar ook in onderhoudsgidsen.
Het gloednieuwe skioord Sestriere ten oosten van Turijn was grotendeels gefinancierd door Fiat-baas Agnelli. Hij liet er twee moderne ronde hoteltorens bouwen. Voor optimale bereikbaarheid zette Fiat in 1935 samen met de Staatsspoorwegen een Littorina-dienst op. Deze verbond het nabijgelegen Oulx niet alleen met Turijn maar ook met Ventimiglia, waar goede aansluitingen waren met de Franse Rivièra. Deze verbinding moest mondaine toeristen lokken. Op affiches en treinen stond dan ook de Franse naamsvariant Sestrières.
Er werd een lange Littorina ingezet met maar liefst 80 zitplaatsen. Al snel moesten er zitplaatsen opgeofferd worden ten behoeve van ski- en postvervoer.
De Littorina's van de Staatsspoorwegen werden voorzien van een bronzen fasces-symbool op de voorzijde. Littore — waarnaar de Littorina indirect was vernoemd — waren in de Romeinse tijd immers de dragers van de fasces: een bundel roeden, strak om een bijl gebonden, als symbool van autoriteit.
Dit symbool was door Mussolini gekozen als beeldmerk voor zijn fascistische partij, en nadat hij aan de macht kwam voor de hele Italiaanse staat. Het stond voor gezag en krachtenbundeling. De fascisten verwierpen het bestaan van verschillende politieke partijen en aparte klassen en streefde een nationale eenheid met een sterke leider na.
Mussolini verwees graag naar de gloriedagen van het Romeinse Rijk en de daarbij behorende symboliek.
Ook in de architectuur van het Mussolini-tijdperk werden dergelijke symbolen toegepast, zoals op het station van Milaan.
De generaties Littorina's volgden elkaar snel op. In 1934 kwam Fiat met een nieuwe dieselversie, de ALn 56. Zoals het serienummer aangeeft telde deze 56 zitplaatsen. De nieuwe Littorina had een schuinere, lichte gebolde neus die wat deed denken aan een Rolls Royce. Z'n revolutionaire constructie was gebaseerd op die van vliegtuigen. Een kooi van gelast buizenframe was bekleed met aluminium, een nieuwe materiaal dat Italië zelf produceerde.
De twee motoren waren direct op de draaistellen gemonteerd, los van de carrosserie, wat garant stond voor minimale vibratie. Het modernistische interieur was egalitair vormgegeven: de drie reizigersklassen deelden dezelfde bekleding, lampen en bagagerekken.
Een speciale versie van de ALn 56 werd gebouwd voor de spoorlijn Cosenza-Paola in Calabrië. Deze lijn kende veel hoogteverschillen en was daarom in 1915 deels als tandradbaan aangelegd. Fiat voorzag hiervoor tien Littorina's van een tandwiel, extra aandrijving en een speciale versnelling.
De reis van 35 kilometer die met stoomtractie maar liefst 2,5 uur duurde werd door de Littorina teruggebracht tot 90 minuten. Op de tandradgedeelten kon hij slechts 18 km/u rijden, maar op de rest van het traject werd 70 km/u gehaald.
Na de oorlog werd een nieuwe spoorlijn aangelegd met tunnels en viaducten. De Littorina's werden buiten gebruik gesteld.
De Amerikaanse verzamelaar Mitchell Wolfson Jr. trof in 1988 de sterk vervallen ALn 56.1903 aan in Paola. Wolfson wist de Littorina te kopen en liet hem restaureren in Moretta. In 1990 werd hij naar Wolfsonian-FIU in Florida verscheept. Uitgeleend aan een railmuseum in Tennessee raakte de Littorina in 1992 beschadigd door de orkaan Andrew.
In 2011 verkreeg het Rahmi M. Koç Museum in Istanbul hem voor 10 jaar in bruikleen. Na aankomst in Turkije werd de Littorina zorgvuldig gerestaureerd.
De ALn 56 was een succes vanwege z'n betrouwbaarheid, comfort en uitstraling. De spoorwegen kregen echter behoefte aan flexibele capaciteit door twee Littorina's aan elkaar te koppelen met centrale besturing. Hiervoor ontwikkelde Fiat in 1937 de ALn 556, waarvan er maar liefst 200 zijn gebouwd.
Ook fabrikant Breda bouwde 140 motorwagens van het type ALn 556. Ze weken motorisch en qua vormgeving af van de Fiats. Ze misten de typische grille en hun topsnelheid lag hoger: 140 km/u. De Breda's bleken ook duurzamer; ze reden tot ver in de jaren 80 terwijl de laatste Fiat van deze serie in 1976 uit dienst ging.
In het spoorwegmuseum van Pietrarsa bij Napels is goed te zien hoezeer de ALn 556 van Fiat verschilt van de zakelijker ogende versie van Breda.
De naam Littorina was voorbehouden aan de Fiats, die vanwege hun uiterlijk geliefder waren dan de technisch superieure Breda's.
Fiat maakte ook Littorina's voor private spoorwegen op smalspoor (95 cm). In 1935 werden vier motorwagens gebouwd voor de Ferrovie Meridionali Sarde (FMS) in de regio Sulcis op Sardinië. Ze werden betaald met aandelen waarmee Fiat mede-eigenaar werd van de kleine spoorwegmaatschappij.
Deze mini-Littorina's van het type ALn 200 hadden slechts 36 zitplaatsen, één dieselmotor en reden maximaal 83 km/u. De kenmerkend grille, die als een soort schild bijna tot op de rails liep, fungeerde als 'schapenvanger', geen overbodige luxe op Sardinië. Ze bleven tot 1972 in dienst; één exemplaar is bewaard gebleven.
In 1937 leverde Fiat nogmaals op Sardinië: aan de Ferrovie Complementari della Sardegna (FCS) rond Macomer. De drie motorwagens van het type ALn 40 waren vanwege de steile hellingen wél voorzien van twee dieselmotoren.
In 1937 kwamen er zes Fiat Littorina's naar Sicilië voor de Ferrovia Circumetnea, oftewel de spoorlijn rondom de vulkaan Etna. Deze 110 kilometer lange smalspoorlijn (95 cm) was in 1898 gereed gekomen. Belangrijker dan de toeristische functie was de ontsluiting van geïsoleerd liggende dorpen.
De Littorina's waren met hun 75 km/u twee keer zo snel als stoomtractie. De motorwagens werden Aln 56 genoemd naar het aantal zitplaatsen, maar weken uiterlijk af van de gelijknamige normaalspoorversie. Ze leken meer op de eerste Littorina's. Twee van de zes Siciliaanse Littorina's zijn bewaard gebleven.
De twee bewaarde Littorina's rijden bij speciale gelegenheden nog steeds ritten rond de Etna. Eén is er teruggebracht in de originele crème-rode kleurstelling, de andere heeft nog de lichtbruine (castano-Isabella) kleur die hij later kreeg. Het zijn de enige nog rijdende vooroorlogse Fiat Littorina's in Italië.
Italië liep 'achter' als koloniale mogendheid omdat het pas laat een eenheidsstaat werd. In 1886 kreeg het Eritrea en Somaliland toebedeeld. In 1911 werd Libië veroverd. Mussolini bezette in 1935 Abessinië (Ethiopië). De Volkenbond protesteerde maar greep niet in. Fiat profiteerde van de koloniale expansie.
Smalspoor-Littorina's werden verscheept naar Libië en Italiaans-Oost-Afrika. In Eritrea reden ze vanaf 1936 van havenstad Massawa naar hoofdstad Asmara. Met 68 km/u werd de snelheid bijna verdubbeld ten opzichte van stoomtreinen. Er rijden nog steeds enkele Littorina's in Eritrea, inmiddels zo'n 80 jaar oud!
In Libië reden vanaf 1938 vijf Littorina's in de regio Tripoli en drie rond Bengazi. Deze hadden 55 zitplaatsen en konden 90 km/u. Ze deden dienst tot in de jaren 60.
Tijdens de bezetting van Ethiopië reed op de spoorlijn Addis Abeba-Djibuti een kleine Fiat Littorina met 27 zitplaatsen op een spoorwijdte van 1 meter.
Door de bezetting van Abessinië kwam Italië — in de Eerste Wereldoorlog nog geallieerd bondgenoot — alleen te staan. Alleen Hitler had begrip voor de aspiraties van Mussolini. Italië kreeg te maken met een handelsboycot en wilde zelfvoorzienend worden. Dit gold des te meer toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
De bouw van eigen spoorwegmaterieel door Fiat, Ansaldo en Breda paste in het streven naar autarkie. De Littorina's waren modern, zuinig en volledig Italiaans. Bij de bouw werd aluminum gebruikt dat werd geproduceerd met eigen elektriciteit. Advertenties uit 1940 laten zien dat de Staatsspoorwegen nog uitsluitend Italiaanse brandstof gebruikten.
De isolatie en oorlog troffen ook de export. Eerder had Fiat Littorina's geleverd aan onder meer Polen, Joegoslavië en Brazilië. De levering van zeven Littorina's aan Egypte kon in 1940 niet meer doorgaan. Ze werden toen maar ingezet op de spoorlijn Biella-Novara in Noord-Italië, die kort daarvoor door Mussolini was ingewijd.
Een exemplaar is bewaard gebleven in het Piëmontese spoorwegmuseum in Savigliano.
Uit de eerste kleine Littorina van 1932 kwam in minder dan 10 jaar tijd veel voort. In 1940 reden er 800 motorwagens van verschillende types over de Italiaanse spoorlijnen. Ze waren langer, sneller en luxueuzer geworden. De automotrici (motorwagens) hadden zich doorontwikkeld tot autotreni (treinstellen).
Tijdens de oorlog stonden de meeste Littorina's stil wegens brandstofgebrek. Sommigen raakten beschadigd of werden verbouwd voor oorlogsdoeleinden. Aan het eind van de oorlog waren slechts 120 van de 800 motorwagens rijvaardig. Aan het herstel werd groot belang gehecht, soms ten koste van originele (interieur)details. Rond 1950 was het motorwagenbestand weer op pijl.
In 1938 vestigde de Fiat ATR 101 het snelheidsrecord voor dieseltreinstellen op 160 km/u. Hoewel samengesteld uit drie bakken, lag het design erg dicht bij dat van de Littorina. Deze treinstellen, bedoeld voor langere afstanden, waren voorzien van luxueuze compartimenten en een boordrestaurant.
Na de oorlog bouwde Fiat nieuwe motorwagens en treinstellen, zoals de ALn 990. Ze kregen een minder markant uiterlijk maar werden in de volksmond nog lang Littorina genoemd.
Fiat-motorwagens uit het tijdperk van Mussolini
Met dank aan Bruno Cianci (Rahmi M. Koç Museum) en Paul van Baarle.
Verwante afleveringen:
Fiat produzione ferroviaria, tramviaria, filoviaria, Fiat 1942 (Wolfsonian-FIU Library)
Ernesto Petrucci, Le Littorine. Accadeva 80 anni fa, Fondazione FS Italine
Clive Lamming, Le chemin de fer Italien. Inventeur de la grande vitesse, 2006
Mussolini en de treinen in: Historisch Nieuwsblad no. 1, 2002
Wikipedia (Italiaans):